Zevende avond: de eenvoudigheid van de doop

Zevende avond: de eenvoudigheid van de doop

Willem kan de slaap niet vatten — Concessies van kinderdopers dat onderdompeling een geldige wijze van dopen is, hebben geen gewicht — Willem erkent dat onderdompeling geen volmacht kan vinden in Gods Woord — De verplichtingen in het Oude Testament waren zwaar, die in het Nieuwe Testament zeer eenvoudig — Maar onderdompeling zou een uitzondering zijn: het is soms zwaar en soms zelfs onmogelijke.

W: “De laatste avond dat ik hier was, ging ik niet voor middernacht naar bed, en kon de slaap niet vatten. Ik hoorde de klok één slaan, twee, drie, vier, maar ik kon het onderwerp dopen niet uit mijn hoofd bannen. Al onze gesprekken passeerden voorbij. Ik was vast besloten om niet te geloven dat de opvattingen die ik over de doop gehad had, onjuist waren. Ik overwoog de betekenis van het woord zoals het in de Bijbel gebruikt wordt; maar de passages die u aanhaalde, schenen ondergeschreven te zijn, en onderstreept, met: HIER GEEN ONDERDOMPELING.
Ik overwoog de betekenis van de plechtigheid. Ik zei tegen mezelf dat het een gedenken van een begrafenis is. Maar ik arbeidde tevergeefs om een schaduw te vinden van het fundament voor zo'n opvatting. Hoe meer ik er over nadacht, hoe meer ik verbaasd was hoe ik ooit, in het licht van het Nieuwe Testament, gefaald heb te zien dat de doop naar iets anders kan verwijzen dan afwassing door de Geest. De begrafenistheorie was zo geheel begraven dat ik er geen spoor van kon vinden.
Ik beriep me toen op de gevallen waarvan de bediening is vastgelegd. De vertrouwde en bekende gevallen van de doop van Jezus door Johannes, en van de kamerling door Filippus, schenen me onbekend. De oude palen schenen weggehaald te zijn.
Ik wou Johannes de Doper zien, tot zijn middel in het water, de menigten onderdompelend die tot hem kwamen. Ik trachtte hem te overtuigen die plaats te bezetten; maar hij keek met verbazing naar me en scheen te smeken, ‘Ben ik een god, dat ik zo staan kan en al de duizenden onderdompelen die tot mij komen om gedoopt te worden!’ En geschoeid met sandalen —staande op de oever van de Jordaan met een hysoptak in zijn hand ’ riep hij hen om zich te bekeren, en om gedoopt te worden tot vergeving van hun zonden: en als er bijwijlen enigen in een groep waren, werd de hysoptak in de Jordaan gedompeld, en met een beweging van zijn hand werd het werk gedaan; en het water daalde in een fijne waternevel op hen neer.
Ik dacht aan de doop van Cornelius, en van Paulus, en van de stokbewaarder en de zijnen; maar ik zag niets anders dan dat water op hen neerdaalde.
De volgende avond bracht ik een bezoek aan ds. R. Hij had van mijn vele gesprekken met u gehoord, en vroeg al spoedig hoe het met mij stond, wat betreft de doop.
Ik vertelde hem dat ik in grote moeilijkheden verkeerde. Hij wilde weten wat voor moeilijkheden. Ik vertelde hem dat u het onderwerp op een wijze die geheel nieuw voor mij was, had behandeld, en dat ik geen enkel argument meer over had.
Ik vroeg hem toen, of hij het onderwerp met mij wou behandelen, net zo als u gedaan had. Zijn antwoord was dat hij dat wou doen, en dat één avond genoeg zou zijn. Hij zei dat hij graag verscheidene Griekse woordenboeken mee wou brengen die konden aantonen dat het woord onderdompelen betekende.
Hij suggereerde dat het beste idee was, dat ik een werk over de doop zou lezen van de geleerde kinderdoper Prof. Stuart. Hij verzekerde mij dat, na het lezen van de concessies van deze geleerde schrijver, ik geheel bevredigd zou zijn.
Ik vertelde hem dat menselijke concessies me niets deden, tenzij alle overige kanten van deze kwestie ermee instemden. Ik was op zoek naar de Bijbelse waarheid.
Hij zei dat hij niet inzag, hoe de vraag behandeld kon worden, louter en alleen op Bijbelse gronden. Dat scheen vreemd na alles wat ik hem over dit onderwerp had horen zeggen, bevestigend dat alleen zij de Bijbel aan hun kant hadden.”

Dominee: “Ik ben blij dat je ds. R. heb bezocht, maar niet verrast dat hij dit onderwerp niet wou overwegen zoals je voor had gesteld.
Het zou hem plezier doen je te verwijzen naar enkele Griekse woordenboeken als zijn volmacht voor zijn inzichten over dit onderwerp.
Als je zo'n overwegen verlangt, buiten de Bijbel, dan verwijs ik je naar een werk door Dr. James W. Dale (Vertaler: “Baptizo: The Meaning of Baptism: Classic Baptism”; via books.google.com gratis te raadplegen) over het klassieke gebruik van het woord —een werk van zo'n 400 tot 500 pagina's— waarin hij aantoont, op een geheel onbeantwoordbare wijze met ontelbare citaten van de klassieke Griekse schrijvers, dat het woord niet onderdompelen betekende.
Wat betreft de concessies van Prof. Stuart, ze zijn geheel waardeloos, zoals je zeer gepast tegen ds. R opperde, tenzij gebruikt in een argument met hen die dergelijke concessies maken.
Als zijn concessies van een aard zijn om jou te overtuigen, zouden ze de professor moeten hebben overtuigd. Het feit dat hij niet overtuigd was, toont een van de volgende drie dingen:

  1. Dat de concessies niet zo belangrijk en overtuigend zijn als de Dopersen beweren;
  2. Dat de professor zo onwetend of dwaas was, of beide, dat hij niet een geldige conclusie daaruit kon trekken, of
  3. Dat hij zeer oneerlijk was in het verdedigen van één theorie, en het praktiseren van een andere.
Dus je ziet, in elk geval zou het zeer dwaas zijn als iemand zich hierdoor laat beïnvloeden.
Dit werk van Prof. Stuart werd opnieuw uitgegeven door Graves, Marks & Co., een Doperse uitgever in Nashville, Tennessee, en om aan te tonen hoe Stuarts vrienden zijn concessies beschouwden, laat me je een uittreksel geven uit het woord van aanbeveling van dit werk door G.S. Baker, vroeger redacteur van de Christian Index uit de staat Georgia (Vertaler: de oudste krant van de Baptisten in Amerika, en nog steeds verschijnend.)bdb:voetnoot>. Na de verplichtingen die de Baptisten gemeenten hebben aan Graves, Marks & Co. om dit werk heruittegeven genoemd te hebben, zegt hij: ‘Bijna twintig jaar geleden spoorde ik de broeders aan om te pogen een editie uit te brengen voor circulatie door Dopersen, maar mij werd meegedeeld dat dit niet mogelijk was, omdat de leden van de kerk van de auteur bijzonder ontstemd over hem waren vanwege deze publicatie, en alle kopieën opkochten die ze konden vinden om dit werk te onderdrukken.
De schrijver besluit dat Stuart bijna geheel alleen stond met zijn concessies, zijn vrienden waren ontstemd vanwege het publiceren van dit werk; zij waren het er niet mee eens. Waarom dan hebben zulke argumenten gewicht in een discussie?
Waarom dan, mag het wel worden gevraagd, herdrukten de Dopersen dit werk voor circulatie in hun kringen?
Het antwoord is makkelijk: Omdat het hen, die alreeds overtuigd zijn, zou strelen en bevestigen, en hen beïnvloeden die niet veel weten of niet veel nadenken; en in het bijzonder omdat zij niets beters naar voren kunnen brengen ten gunste van hun veronderstellingen.
Maar mag ik je vragen, hoe staat de zaak er bij jou nu voor?”

W: “Ik kan niet inzien, hoe onderdompeling zich ook maar enigszins kan beroepen op Gods Woord of haar volmacht daarin vinden.”

Ds: “Het onderwerp dat ik vanavond dacht te introduceren heeft, naar mijn mening, groot gewicht, onafhankelijk van alle andere overwegingen. Maar het is misschien niet noodzakelijk om hierbij je aandacht te bepalen, omdat je al zo overtuigd schijnt te zijn.”

W: “Ik ben geïnteresseerd in dit onderwerp, en hoor graag alles wat u hierover te zeggen hebt.”

Ds: “Ik stel voor om de vraag te overwegen vanuit, wat de filosofen noemen, een á priori standpunt.”

W: “U bedoelt dat wat we vooraf mogen verwachten of anticiperen gegeven de aard van de zaak?”

Ds: “Inderdaad; wat we mogen verwachten vanwege de aard van de Nieuwtestamentische bedeling, zoals die verschilde van de oude.”

W: “Ik geloof niet, dat ik begrijp hoe je op zo'n manier een gevolgtrekking kunt maken.”

Ds: “Kun je me vertellen wat de aard was van de dienst die vereist werd van hen onder de Oudtestamentische bedeling.”

W: “Ik weet dat de opgelegde verplichtingen vaak zwaar waren. Ze hadden een veelheid aan plechtigheden, verschillende wassingen en offeranden, welke van de gelovigen grote zelfverloochening en inspanning vereisten.”

Ds: “En wat is in dit opzicht het verschil met de Nieuwtestamentische bedeling?”

W: “Heel verschillend. Het is opmerkelijk vanwege de weinige plechtigheden en de eenvoud van haar dienst.”

Ds: “Het verschil tussen de twee bedelingen is inderdaad heel opvallend. Neem nu als voorbeeld het Pascha in het Oude Testament, en dat wat haar plaats in het Nieuwe Testament inneemt, het avondmaal. Deze twee zijn een eerlijke representatie van de twee dispensaties in hun genoemde eigenaardigheden. Wat weet je van het Pascha, zoals de Joden het vierden voordat Christus kwam?”

W: “Ik weet wat er de laatste zeven dagen gebeurde. Al het zuurdeeg moest zorgvuldig worden verwijderd uit de woningen; en ieder huishouden moest voor een lam zorgen, wat geslacht, geroosterd en gedurende de avond gegeten moest worden.”

Ds: “En wat kun je zeggen over dat, wat haar plaats in de Nieuwtestamentische bedeling inneemt?”

W: “Het avondmaal des Heeren is in groot contrast hiermee. Het is opmerkelijk om haar eenvoud.”

Ds: “De gehele dienst van het Judaïsme steekt opmerkelijk af met de dienst zoals ingesteld door Christus en Zijn apostelen. Wat was de plechtigheid, onder het Oude Testament, waardoor een man, uiterlijk, Jood werd?”

W: “Het was de besnijdenis.”

Ds: “Was het opmerkelijk vanwege haar eenvoud?”

W: “In geen geval. Ik denk, dat het zeer wel overeenkwam met de gehele ceremoniële dienst van die bedeling.”

Ds: “Wat is de plechtigheid waarmee wij Christenen worden of als Christenen herkenbaar zijn?”

W: “De plechtigheid die we nu aan het overwegen zijn, en ik begin de kern en kracht van uw argument in te zien.”

Ds: “Hoe zijn besnijding en onderdompeling vergelijkbaar, wat betreft hun eenvoud?”

W: “Het zou moeilijk zijn om een groot verschil tussen beiden te zien, wat dit betreft. Wellicht dat zelfs op veel punten de besnijdenis het hier wint.”

Ds: “Maar, analoog geredeneerd, uitgaand van de grotere eenvoud van de Nieuwtestamentische dienst in alle overige dingen, wat zouden we mogen verwachten wat betreft de plechtigheid die de plaats in zou nemen van de besnijdenis?”

W: “Je zou zeker mogen verwachten dat ook hier de superieure eenvoud van de Nieuwtestamentische bedeling gevonden werd.”

Ds: “Laat me je opnieuw vragen, hoe onderdompeling je voorkomt als plechtigheid in de Nieuwtestamentische kerk?”

W: “Ik waardeer volledig de kracht van dit argument. Ik ben verbaasd, dat een suggestie als deze nooit eerder bij me was opgekomen. De kerk wordt het lichaam van Christus genoemd; en onderdompeling, als plechtigheid in de Nieuwtestamentische Kerk, die zo opvalt vanwege de eenvoud van de eredienst, schijnt een grote en nutteloze uitwas op het lichaam van Christus te zijn, haar proporties vernietigend en haar schoonheid ontsierend, en misvormt wat anderszins symmetrisch zou zijn geweest. Het is net het vijfde wiel aan een wagen. Het past niet, het werkt niet. Ik weet dit nauwelijks te illustreren, maar onderdompeling schijnt een vreemd element te zijn, geheel van zijn plaats verwijderd. Het is als een rad genomen van het raderwerk van een zaagmolen en vastgemaakt aan een naaimachine.”

Ds: “Ik ben blij dat je de kracht van dit á priori argument kunt waarderen. Hierdoor kwam het dat ik voor het eerst er toe kwam om de aanspraken van de Dopersen te wantrouwen, en Gods Woord te onderzoeken met betrekking tot de doop.
Toen ik zo oud was als toen jij de bijnaam ‘Willem de Doper’ ontving, was mijn ijver voor onderdompeling niet veel minder dan de jouwe op die leeftijd. Gedurende een periode van opwekking in Salem, Ohio, in de winter van 184—, verenigden zich ongeveer zeventig personen met de kerk van de Dopersen. Mijn oudste zus was één van de bekeerlingen, ongeveer achttien jaar oud. Het weer was bijzonder koud, en het ijs op de plas was wel dertig centimeter dik. De plas waarin ze werden ondergedompeld was ongeveer 1.5 kilometer ver. Ik ging naar ‘de doop’ zoals zij het noemden, om mijn zus ondergedompeld te zien worden. Een grote opening werd in het ijs gemaakt, en daar, onder zulke omstandigheden, werd de plechtigheid voltrokken. Het maakte een diepe indruk op me. Ik meende, dat een ieder die zulk een plicht verrichtte, veel respect verdiende; en ik denk, dat zo'n geest van eigengerechtigheid één van de sterke pilaren van haar steun vormt.
Hoewel ik sindsdien het gezang, dat toen werd gezongen, niet meer gehoord heb, toch herinner ik het me één van de verzen nog heel goed (Vertaler: de dichter is ds. John Leland (1754-1841).). Het luidt:
‘Christenvrienden, met harten vol van vuur,
Zijn ijs en sneeuw geheel niet guur,
Als Jezus' bloed uw harten koopt,
Sta gij dan op, geloof, en wordt gedoopt.’ Zulke dingen bevredigden mijn jonge geest toentertijd.
Ik hoorde zelfs van gevallen, waar men 12 tot 16 kilometer reisde om de plechtigheid te voltrekken.
Op een keer, toen een twintigtal zou worden gedoopt, werd een kleine vijver voor dit doel gemaakt door een dam langs stromend water te bouwen. Voordat er een half dozijn ondergedompeld waren, werd de ingang modderig, en het water bijzonder troebel. Al snel werd het moeilijk om te zien wat de overhand had: water of modder.
In bepaalde plaatsen, en onder bepaalde omstandigheden, zoals bij zieken, is het fysiek onmogelijk om de plechtigheid te voltrekken door onderdompeling.
Door zulke gevallen ging ik me al snel af vragen, waarom een plechtigheid, zo Mozaïsch of Farizees van natuur, de algemene eenvoud van de kerk onder de Nieuwtestamentische bedeling moest bevlekken. Dit leidde me, om het onderwerp in het licht van Gods Woord te onderzoeken, en ik vond al spoedig dat onderdompeling geen volmacht kan vinden in het Woord van God.
Als wijze van dopen is het onschriftuurlijk, het faalt in een zeer belangrijke bijzonderheid om te doen dat waarvoor de doop ingesteld is, namelijk om de gave van de Heilige Geest te symboliseren, welke alleen door de TOEPASSING VAN WATER aan het individu volbracht kan worden.”