Derde avond: dopen en begraven

Derde avond: dopen en begraven

Bapto en baptidzo: geen verschil — Volgens de onderdompelaars is de doop een herdenking van de begrafenis en opwekking van Jezus — Een begrafenis is niet noodzakelijk om aan te tonen dat iemand gestorven is — Jezus' opstanding wordt iedere zondag al herdacht — Begraven met Jezus in Romeinen 6:2–4 betekent verenigd te zijn met Hem — De begrafenistheorie is gebaseerd op slechts één tekst, geschreven ongeveer veertig jaar na de hemelvaart — De besnijdenis en de doop hebben dezelfde betekenis: het reinigen van het hart.

W: “Ik heb zorgvuldig de passages onderzocht die de laatste keer onze aandacht hadden, en ik heb ook een gesprek met Ds. R gehad. Hij vertelde me dat het woord in Daniël 4 niet het woord is, dat gebruikt wordt om dopen aan te geven. Hij zei dat er een duidelijk verschil is. Ik zag het verschil ook, op de ene plaats staat bapto, op de andere baptidzo. Maar ik herinner me dat sommigen van mijn Doperse vrienden aandrongen dat er geen verschil was, en zelfs dat het eerste sterker is dan het laatste, omdat het de stam is van de laatste.”

Dominee: “Dit geeft maar aan, waartoe mensen hun toevlucht nemen om hun doel te bereiken. Hetzelfde woord komt voor in Openbaringen, en wordt veelvuldig vertaald met indompelen. Wanneer het in zulk verband gebruikt wordt, voldoet het aan hun doel. Als het woord baptidzo onderdompelen betekent, zo veel te meer zou de stam een zelfde daad betekenen. Als kon worden aangetoond dat bapto indompelen of onderdompelen betekent, en niets anders, zou een tegenstander van onderdompeling, met een schijn van redelijkheid, protesteren tegen de conclusie dat baptidzo, een afgeleide, dezelfde intensieve betekenis zou hebben. Afgeleiden worden in een minder intensieve en beperktere betekenis gebruikt, maar in deze woorden willen die orde omdraaien.”

W: “Dat is zoals ik het begreep. Maar ik heb hier niet veel aandacht aan besteed, omdat het niets zou helpen met de andere passages die u citeerde. Als u wilt, dan kunnen we nu over gaan tot de symbolische betekenis van de doop, zoals u zei dat dit onze aandacht zou hebben vanavond. Hierin voel ik me meer thuis, en ik ben er zeker van dat ik gewapend ben tegen welk argument dan ook, wat u kunt opperen.”

Ds: “Ik ben blij dat je je thuis voelt in de overweging van dit onderwerp, maar ik weet eigenlijk niet of ik je moet prijzen voor je laatste opmerking, omdat het in schijnt te houden ...”

W: “Wat ik bedoel is dat ik zulk een autoriteit in het Woord van God heb over de vraag van de betekenis van de doop, dat niets dat iemand naar voren kan brengen, enige invloed kan hebben op mijn opvattingen.”

Ds: “Misschien is het 't beste als ik een definitie van je opvattingen krijg — wat denk jij, dat deze plechtigheid symboliseert?”

W: “Ik kan dit kort maken. Ik beschouw de doop als een herdenking van de begrafenis en de opwekking van Jezus. Bijna iedere instelling van God heeft dit karakter. De besnijdenis is, meen ik, een uitzondering. Ze zijn gegeven om een bijzondere gebeurtenis te herdenken die zich door Goddelijke tussenkomst ten gunste van Zijn volk heeft voorgedaan.... Zo is het Avondmaal des Heeren een herdenking van de dood van onze Heere Jezus Christus. En zouden we geen plechtigheid hebben om Zijn begrafenis en opstanding te herdenken? Dit hebben we niet, tenzij de doop die plechtigheid is. Het wil er bij mij niet in, dat God zo zorgvuldig zou zijn in het geven van een herdenking van die andere gebeurtenissen, en dan in gebreke zou blijven om enige voorziening híervoor te treffen. Het mag gezegd worden dat, vergeleken met dit, de rest onbelangrijk is. De opstanding van Christus is de meest bijzondere gebeurtenis die ooit is geschied. Het is het fundament van de Christelijke religie. Het is het fundament van al onze hoop. Verwijder het, en het gehele bouwwerk van het Christendom vervalt tot een ruïne. Een feit dan, zo groot, van zulk een omvang en belang, kan niet worden toegelaten om zonder herdenking te gaan. En kan niet het oog des geloofs, dat het gebroken lichaam van Jezus ziet in het gebroken brood; dat het warme bloed vloeiend uit de doorstoken zijde ziet in het stromen van de wijn, zien de begraven Zaligmaker in de onderdompeling van één, der zonde gestorven; kan het niet Hem zien, herrezen in het ópkomen dat volgt?”

Ds: “Het is overduidelijk dat je je thuis voelt bij dit onderwerp, en dat je het zorgvuldige aandacht hebt gegeven; en van je nadruk het is niet minder duidelijk dan dat je de waarheid voelt van wat je verzekert. Deze uitgebreide en heldere uiteenzetting van je opvatting heeft me enigszins van gedachten doen veranderen over de volgorde hoe we dit onderwerp zullen overwegen. Ik ben het eens met veel van wat je zegt; maar mag ik vragen: wat had de begrafenis van Jezus te doen met Zijn groot werk voor ons?”

W: “Ik begrijp eigenlijk niet wat u met deze vraag bedoelt. U lijkt te impliceren dat dit niets van doen had met Zijn werk als Zaligmaker. Bedoelt u dát?”

Ds: “Ja, inderdaad. Ik begrijp niet welk doel het dient in Zijn middelaarswerk. Sta me toe je te vragen wat de aard van Zijn werk geweest zou zijn, als, gestorven zijnde zoals Hij deed, op vrijdag om ongeveer het negende uur (3 uur 's middags), Zijn lichaam op het kruis gelaten was tot zondagochtend, en dat Hij dan naar het leven was teruggekeerd, en afgekomen was van het kruis.”

W: “Begraven is een bewijs van dood. Het toont aan dat de Zaligmaker werkelijk gestorven was.”

Ds: “Denk je dat Zijn begrafenis noodzakelijk was om dat te bewijzen?”

W: “Wel, nee; ik kan niet zeggen dat dit zo is.”

Ds: “Wil je dan de vraag beantwoorden die ik heb gesteld?”

W: “Ik kan niet zien dat het afgedaan zou hebben van de waarde van Zijn werk. Maar Zijn begrafenis was nauw betrokken met Zijn opstanding, en dat had zeker veel te doen met Zijn werk.”

Ds: “Bedoel je dat het een noodzakelijk deel van Zijn opwekking was dat Hij uit het graf kwam?”

W: “Het was Zijn terugkomen in het leven.”

Ds: “En dit had Hij ook kunnen doen als Hij in het geheel niet begraven was geweest.”

W: “Ik heb dit onderwerp nooit in dit licht gepresenteerd gezien. Maar in ieder geval was Zijn opstanding en zeer belangrijke gebeurtenis — van evenveel belang als Zijn dood. En als al zulke grote gebeurtenissen iets moeten hebben om ze te herdenken, zou dit niet herdacht worden, als de doop niet een herdenken hiervan is.”

Ds: “Ik ben het geheel met je eens wat betreft het belang van de opstanding —Zijn opnieuw tot leven komen— niet slechts het komen uit het graf, dat was geen zaak van belang. Ik stem ook met je overeen wat betreft de wenselijkheid dat een dergelijke grote gebeurtenis als Zijn opstanding herdacht moet worden. Maar laat ons, voor een ogenblik, het onderwerp veranderen, en sta me toe je te vragen welke dag als de Sabbat van de week gehouden werd toen Christus op aarde was.”

W: “Hoewel ik niet begrijp waar u heen wilt, zal ik u toch antwoorden: Het was de zaterdag.”

Ds: “En welke dag houden we nu?”

W: “We houden nu de zondag.”

Ds: “En waarom deze verandering?”

W: “Ik zie uw punt, maar kan een antwoord niet ontwijken. De verandering werd gemaakt omdat Christus op deze dag van de doden opstond.”

Ds: “Dus, deze belangrijke gebeurtenis wordt niet onherdacht gelaten?”

W: “Nee dominee; ik had hier nog niet eerder bij stil gestaan, maar het wordt werkelijk beter herdacht dan enig ander gebeurtenis met Zijn werk verbonden.”

Ds: “Merk op, dat we tot nu toe twee feiten aan het licht gebracht hebben: 1, dat de begrafenis van Jezus niets van doen heeft gehad met Zijn werk in het redden van zondaren, 2. dat Zijn opstanding overvloedig wordt herdacht in de dag die wij als de Sabbat houden.”

W: “Maar ik ben het niet eens met de conclusie, die u heeft bereikt met betrekking tot de begrafenis van Christus. U heeft, zo het schijnt, aangetoond dat het niets van doen had met onze verlossing, en daarom niet herdacht hoeft te worden. Hoewel ik dat op dit moment niet kan aantonen, weet ik toch dat uw conclusie op een foutieve redenering berust, omdat Paulus met nadruk zegt dat ‘de doop de begrafenis van Jezus symboliseert.’”

Ds: “Ik veronderstel dat je verwijst naar Romeinen 6:2-4?”

W: “Inderdaad; en geen vers is helderder.”

Ds: “Brengen de feiten die al aan het licht gebracht zijn, niet een twijfeling teweeg over de juistheid van je interpretatie van deze passage?”

W: “Als deze opmerking niet zo duidelijk was, misschien. Maar de verwijzing is te natuurlijk en de woorden te helder om zelfs maar te dénken dat dit hier staat.”

Ds: “Wellicht zou het goed zijn voor het onderzoek van deze passage dat ik een paar vragen stel over wat hier gezegd wordt. Mag ik je vragen waar we de eerste passage ontmoeten die, naar jouw mening, schijnt mee te delen dat dopen een verwijzing is naar een begrafenis, of meer specifiek naar Christus' begrafenis?”

W: “Dit vers in Romeinen en een vergelijkbaar vers in Kolossenzen [Kolossenzen 2:11-12] zijn de énige, die dit klaar leren.”

Ds: “Is er niets in de vier evangeliën, of in Handelingen, waaruit je zo'n conclusie kunt trekken?”

W: “Bij mijn weten niet.”

Ds: “En geeft Paulus, in het zesde hoofdstuk van Romeinen, een leerstellige verhandeling over de doop? Is het uit de context duidelijk dat het zijn doel was om aan te vullen wat Christus en zijn apostelen hadden nagelaten, in die vijf boeken namelijk, over de wijze van het voltrekken van de plechtigheid van doop in de gemeente?”

W: “Ik kan niet zeggen dat hij doet. Hij verwijst er naar, omdat het dient om een zeer belangrijke waarheid te illustreren, wat het zeer wel doet, namelijk dat wij der zonde gestorven zijn.”

Ds: “Mijn vriend, sta me nu toe te vragen wat je zou denken of zeggen, als een fundamentele waarheid van onze denominatie gebaseerd was op een passage uit de Schrift, geschreven dertig of veertig jaar na Christus' hemelvaart; waar de schrijver niet de intentie had om iets over dit onderwerp te leren, maar er alleen maar zijdelings naar verwees, bij wijze van illustratie van iets, zonder direct verband met dit onderwerp; wanneer we ook nog tevergeefs de vier evangeliën en Handelingen na zouden speuren voor een volmacht voor onze bijzondere opvattingen; en wanneer, in de gehele Bijbel, behalve een gelijkluidende verwijzing, we geen passage kunnen vinden die iets dergelijks meedeelt. Wat zou je, onder zulke omstandigheden, denken of zeggen?”

W: “In zijn algemeenheid zou ik zeggen dat dit zeer aanmatigend zou zijn. Maar als zo'n verwijzing net zo duidelijk was als deze, zou ik gedwongen worden om te erkennen dat je recht hebt om zoiets te doen.”

Ds: “En veronderstel, dat de passage een uitleg toestaat die geheel verschillend is met degene die we nèt gaven?”

W: “Dan zou zo'n opvatting ongegrond zijn. Maar dit vers laat een andere uitleg niet toe.”

Ds: “Maar een respectabel deel van het Christendom zegt dat het dat doet.”

W: “Maar ze hebben het mis.”

Ds: “Ik zie dat we nog niet gereed zijn om deze passage te onderzoeken. Laten we een omweg maken om het vanuit een meer gunstige plek te onderzoeken.”

W: “Als we de waarheid maar vinden.”

Ds: “Een paar vragen: Was Christus begraven?”

W: “Zo zegt de Bijbel.”

W: “Kun je me de feiten geven met betrekking tot Zijn begrafenis?”

W: “Hij werd van het kruis afgenomen en in het nieuwe graf van Jozef van Arimathea gelegd.”

Ds: “Beschrijf alsjeblieft dit graf zo nauwkeurig als je kunt.”

W: “Het was in een rots uitgehouwen.”

Ds: “En de begrafenis, voorzover meegedeeld door de Schrift?”

W: “Zijn lichaam werd zorgvuldig in het graf gelegd en een steen werd tegen de deur gerold.”

Ds: “Zou het een wezenlijk verschil hebben uitgemaakt als ze het lichaam naar Jozefs huis hadden genomen, en daar in een kleine kamer of ruimte hadden geplaatst, en dan de deur gesloten?”

W: “Het was een graf, en werd zo genoemd.”

Ds: “Dat klopt. Maar is er een wezenlijk verschil met de situatie die we net hebben geopperd? Of als je deze vraag liever niet wilt beantwoorden, was het lichaam met de begrafenis in de aarde geplaatst, en rees het met de opstanding op uit de aarde?”

W: “Mag ik uw uitleg van deze passage horen?”

Ds: “Zometeen. Een andere vraag als ik mag. Heeft de begrafenis van Jezus enige overeenkomst met de wijze van begraven zoals wij dat heden ten dage plegen te doen?”

W: “Niet veel.”

Ds: “En veronderstel dat alles geheel in overeenstemming met onze wijze van begraven was gedaan, zou het dan gepast onderdompeling symboliseren?”

W: “Zeker.”

Ds: “Onderdompeling, dan, is het toepassen van zo'n hoeveelheid water aan een persoon, dat hij hierdoor uit het gezicht verborgen wordt.”

W: “Men is bedekt, uit het gezicht, begraven.”

Ds: “De actie dan is niets. Het indalen is niet essentieel voor onderdompeling. Het is genoeg als het element wordt geplaatst of gegoten, totdat het individu of object bedekt is.”

W: “Zo'n begrafenis zal beantwoorden aan een figuurlijke onderdompeling.”

Ds: “En toch het essentiële deel missen?”

W: “Maar het is genoeg dat Paulus zegt, dat dopen een symbool is van de begrafenis van Jezus.”

Ds: “Er is een vraag waarop ik zeer graag een eerlijk antwoord wil hebben. Namelijk: ontdoe je van alle noties van onze moderne wijze van begraven, en overweeg de eenvoudige feiten zoals de historie in het evangelie ons verhaalt met betrekking tot wat gedaan werd met het lichaam van Jezus na zijn kruisiging; dat Hij werd gelegd in een kleine ruimte gehouwen uit solide rots, en veronderstel dat wat met Zijn lichaam werd gedaan, gesymboliseerd zou moeten worden met water, zou dan de onderdompeling van iemand in het water dit beter symboliseren dan het besprenkelen met water?”

W: “Ik zie niet in, hoe besprenkelen dit ook maar enigszins symboliseert.”

Ds: “Zelfs niet figuurlijk?”

W: “Het zou de verbeeldingskracht te boven gaan.”

Ds: “Roep de doop van Nebukadnezar met de dauw van de hemel terug in je herinnering; herinner je, hoe vaak je hebt gezegd dat omhulling aan alle vereisten zou beantwoorden.”

W: “Meent u dat besprenging genoeg zou zijn Christus' begrafenis te symboliseren?”

Ds: “Het zou een pijnlijke verrekking van de verbeelding zijn.”

W: “Waarom stelt u me dan deze vraag?”

Ds: “Mijn vraag is, zou besprenging dit niet even goed symboliseren als onderdompeling?”

Ds: “Om eerlijk te zijn, ik zie niet dat één van beiden dit doet zonder enige inspanning van de verbeelding; maar Paulus zegt, dat dopen dit symboliseert?”

Ds: “Dat is de kwestie die we nu willen overwegen. Laat me eerst vragen welk feit de apostel wenst te bevestigen, of welk punt hij wenst te maken. Dopen wordt geïntroduceerd als een illustratie. Kun je me vertellen welk feit geïllustreerd wordt?”

W: “Hij heeft vermeld dat waar de zonde overvloedig was, genade veel meer overvloedig was. Hieruit schijnt te volgen, dat als genade meest overvloedig is, waar zonde meest overvloedig is, we de gevolgtrekking zouden kunnen maken: laat zonde overvloedig zijn zodát genade overvloedig mag zijn. Om deze monsterlijke conclusie te weerspreken, zegt hij: ‘Wij, die der zonde GESTORVEN zijn, hoe zullen wij nog in dezelve LEVEN?’ Hij brengt dan illustratie naar voren, ‘Of weet gij niet, dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn?’”

Ds: “Ik zie dat je een helder inzicht hebt in de verbinding, en van het punt dat geïllustreerd wordt. In de net aangehaalde passage wordt de doop twee keer geïntroduceerd; wil je de twee dingen die bevestigd worden herhalen?”

W: “Ten eerste, we zijn in Christus gedoopt. En ten tweede, we zijn in Zijn dood gedoopt.”

Ds: “Uitstekend. Wat versta je door het eerste?”

W: “Om in Christus te komen, moet betekenen om in vereniging met Hem te komen, omdat zo vaak gezegd wordt dat wij ‘in Christus.’ te zijn. Te zeggen dat we in Hem zijn gedoopt, is bevestigen dat, op bepaalde wijze, de doop een waarborg van deze vereniging is.”

Ds: “Je bent een uitstekend theoloog; en nu wat betreft het tweede feit dat bevestigd wordt?”

W: “Ik veronderstel dat het een zelfde betekenis heeft. Om gedoopt te worden in Zijn dood, moet betekenen in vereniging hiermee komen, zo dat, als door het eerste Christus de onze wordt, zo door het tweede Zijn dood de onze wordt.”

Ds: “Zeer goed, en een zeer belangrijke dogma. Christus als onze Zaligmaker moet in alle dingen worden gezien als onze Plaatsvervanger. Zijn dood was niet, om zo te spreken, een persoonlijke dood; dat is, het was niet slechts de dood van de individu Christus Jezus. Het was een representatieve dood, ofwel hij stierf ons-representerend. Kijk naar het kruis, en wie zie je daar, verlaten van God, lijdend en stervend?”

W: “Ik begrijp wat je bedoelt. We zien Gods volk in de persoon van Jezus, hun Representant.”

Ds: “Wiens dood was dit dan?”

W: “Het was onze dood.”

Ds: “En door welke middelen, volgens de uiteenzetting van de apostel, wordt Zijn dood onze dood?”

W: “Door onze vereniging met Hem.”

Ds: “En hoe, volgens deze uiteenzetting, worden wij van deze vereniging verzekerd?”

W: “Door de doop: ‘gedoopt in Christus.’”

Ds: “En nu de volgende uitleg.”

W: “‘Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.’”

Ds: “Hoe wordt dit vers met het vorige verbonden?”

W: “Met het woord ‘dan’ [vertaler: het oud-Nederlandse woord waar wij nú ‘dus’ zouden gebruiken].”

Ds: “Wat betekent dit?”

W: “Het toont aan dat er een gevolgtrekking gemaakt wordt uit het voorafgaande.”

Ds: “Hoe leg jij ‘begraven met’ uit?”

W: “Ik heb dit vers opgezocht in mijn Grieks Testament, en vond er geen woord dat correspondeert met het voorzetsel ‘met’; het werkwoord is een samenstelling, gemaakt van het werkwoord ‘begraven’, en het woord ‘met’, of ook ‘tezamen met,’ als een voorvoegsel. Het betekent ‘begraven samen met’; dat is, beide begrafenissen zijn één — de begrafenis van Jezus en Zijn volk; ze zijn tezamen begraven.”

Ds: “Om ‘tezamen begraven’ te zijn, impliceert meer dan één persoon; en jij meent dat dit verwijst naar ‘Christus en Zijn volk.’ ”

W: “Dat is klaarblijkelijk de mening.”

Ds: “Dan is de verklaring van de apostel déze, dat, als Christus' dood ónze dood is, zo Zijn begrafenis ónze begrafenis is.”

W: “Dat is wat hij zegt.”

Ds: “En hoe zijn we met Hem begraven?”

W: “De apostel zegt ‘door den doop.’”

Ds: “Kijk opnieuw.”

W: “‘door den doop in den dood.’”

Ds: “En jij denkt dat deze bewering gelijk is aan ‘door den doop in het water’?”

W: “Zo heb ik dit altijd begrepen.”

Ds: “Maar in het vorige vers vind je de uitdrukking, ‘in Zijn dood gedoopt,’ en jij gaf de enige mogelijke verklaring van wat daar staat. De tweede bewering is een gevolgtrekking hiervan, wat ons waarschuwt dat de apostel klaar staat om het vastgestelde feit toe te passen. In de eerste zin betekent ‘in Zijn dood gedoopt’ verenigd met Hem te zijn, dat Zijn dood de onze wordt. Hier moet het 't zelfde betekenen. Het moet betekenen dat wij begraven zijn met Hem door met Hem verenigd te zijn.”

W: “Dat schijnt een legitieme gevolgtrekking te zijn, en de enige mogelijke uitleg.”

Ds: “Maar waar is verwijzing naar de manier van dopen?”

W: “Ik heb altijd gedacht, dat die er was, maar deze stuksgewijze uitleg heeft het verduisterd. Ik moet erkennen dat ik het niet zie. Maar kent de apostel niet een bijzonder ambt aan de doop toe? Hij schijnt er over te spreken, als zou het meer tot stand brengen of doen dan één van ons zou toestemmen?”

Ds: “In het geheel niet. ‘Want Drie zijn er, Die getuigen in den hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn Een.’ [1 Johannes 5:7] Wat waar is van de beduidde zaak, mag bevestigd worden van het téken, en dit gebeurt ook vaak.
Niemand zou de monsterlijke conclusie uit deze bewering van de apostel trekken, dat de waterdoop ons verenigt met Christus.”

W: “Dan denkt u niet, dat de apostel hier verwijst naar de waterdoop?”

Ds: “Klaarblijkelijk had hij de manier waaróp niet in zijn gedachten. Wat hij zegt, zou even toepasselijk zijn geweest van welke plechtigheid dan ook, die bedoeld is om te tonen wat dopen doet, namelijk, onze vereniging met Christus.”

W: “Hoe bedoelt u?”

Ds: “Veronderstel, dat besnijdenis gehandhaafd was geweest als plechtigheid van opneming in de kerk, en onze vereniging met Christus had betekend. In zo'n geval kon dezelfde taal gebruikt worden, met doop vervangen door besnijdenis. Het zou dan geworden zijn: ‘Of weet gij niet, dat zovelen als wij in Christus Jezus besneden zijn (dat is, verenigd met Christus door de besnijdenis), wij in Zijn dood besneden zijn? Wij zijn dan met Hem begraven, door den besnijdenis in den dood.’”

W: “Ik ben niet bereid om de juistheid van uw uitleg te bedisputeren; maar ik zou graag uitgelegd zien, hoe een plechtigheid als de besnijdenis het werk van de Geest kon betekenen of symboliseren, zoals dopen doet?”

Ds: “Er is geen twijfel aan, dat de besnijdenis was bedoeld om juist dát te doen. Vaak lezen we van ‘besnijdenis van het hart.’ (Vertaler: zoals bijvoorbeeld in Deuteronomium 30:6.) Zo verstond Paulus dit, als blijkt uit deze brief aan de Romeinen. Aan het eind van het tweede hoofdstuk spreekt hij zo over de besnijdenis: ‘Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is; noch die is de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is; Maar die is een Jood, die het in het verborgen is, en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis;’ [Romeinen 2:28]”

W: “Hoewel ik niet kan aantonen dat uw uitleg onjuist is, hiermee is mijn zaak slechts verzwakt, maar de uwe niet sterker geworden.”

Ds: “Hoe dat zo?”

W: “Omdat dan zou volgen dat de betekenis van de plechtigheid geen licht werpt op de wijze van de bediening. Maar de niet te betwijfelen voorbeelden van onderdompeling zoals vastgelegd in Nieuwe Testament blijven onaanraakbaar en onbeantwoordbaar.”

Ds: “Met betrekking tot je laatste bewering, dat rést ons nog te overwegen. Met betrekking tot het eerste, ik denk dat je blijft vasthouden aan een onjuiste opvatting over het onderwerp. Ik meen nu juist, dat het aantoont dat: ten eerste, dat dopen niet bedoeld was om een begrafenis te symboliseren noch te herdenken; ten tweede dat het was bedoeld om het werk van de Geest te symboliseren; ten derde, dat het nu juist wel licht werpt over de vraag van de wijze van dopen. Het eerste hebben we al overwogen, en ik hoop tot je tevredenheid. De overweging van de andere twee beweringen stellen we maar beter uit tot een andere avond.”