Vierde avond: de betekenis van de doop

Vierde avond: de betekenis van de doop

De doop symboliseert het werk van de Heilige Geest — Het werk van de Geest wordt vergeleken met uitgieten, nederdalen of uitstorten, nooit met onderdompelen — Het individu wordt niet in het element geplaatst, maar het element wordt toegepast aan het individu.

W: “U behandelde onze opvattingen over de betekenis van de doop zo beknopt, dat ik verlang te horen wat u heeft te zeggen ten gunste van uw eigen opvattingen. Het is makkelijker omver te halen dan op te bouwen.”

Dominee: “Ik beloof je dat ik mijn mening niet zal baseren op een passage die dertig of veertig jaar na Christus' opvaring is geschreven, en waarin slechts zijdelings naar de doop wordt verwezen, en dan alleen maar als illustratie van iets dat er weinig tot geen verband mee houdt.”

W: “Ik houd u aan deze belofte.”

Ds: “Eerst een paar woorden als introductie. Kun je me vertellen hoeveel Personen in de Godheid een deel hebben in het werk van 's mensen verlossing?”

W: “Allen. De Vader zond de Zoon. De Zoon kwam en heeft verzoening gedaan voor de zonde. De Heilige Geest past de verdiensten van Christus werk toe.”

Ds: “Uitstekend. Kun je een paar dingen noemen over het werk van de Geest?”

W: “De Geest overtuigt van zonde; neigt ons om tot Jezus te gaan; vernieuwt en heiligt ons.”

Ds: “Hij heeft dan een heel belangrijk deel in onze zaligmaking.”

W: “Een gelijk deel als de andere personen. De heilige schrijvers verwijzen vaak naar Zijn werk.”

Ds: “Denk je, dat Zijn werk van voldoende belang is dat het met een plechtigheid herdacht of gesymboliseerd zou moeten worden?”

W: “Zeer zeker, en ik heb altijd gemeend dat de doop dit voor een deel doet.”

Ds: “Een zeer klein deel als we jouw opvattingen volgen; slechts tweederangs.”

W: “Ja, onze mening is dat de doop hoofdzakelijk verwijst naar de begrafenis van Christus. Maar ik heb me vaak afgevraagd, waarom, net als des Heeren Avondmaal exclusief verwijst naar het werk van Christus, de doop niet een speciale verwijzing heeft naar het werk van de Geest?”

Ds: “Het is jammer dat je geen antwoorden op zulke vragen hebt gezocht, het zou je hebben geleid om de waarheid te zien. Sta me toe je dit geval voor te leggen. Veronderstel dat je een bepaalde tekst kon vinden, bijvoorbeeld gesproken door Johannes de Doper: ‘Christus zal begraven worden in de aarde, maar gijlieden zult begraven worden door de doop in het water.’ Hoe zou ik dan, als tegenstander van onderdompeling, zulk een bewering kunnen weerspreken?”

W: “U zou dit niet kunnen weerspreken. Ik wenste wel dat zo'n verklaring vastgelegd zou zijn geweest; het zou de vraag hebben beantwoord, en een eind aan alle discussie hebben gemaakt. Maar waarom komt u met deze vraag? Zo'n vermelding is er niet.”

Ds: “Ik ben het met je eens dat dit beslissend zou zijn geweest. Ik vroeg je dit zodat ik je dit kan vragen: Wat zou je zeggen als ik een tekst kon vinden als deze: ‘Ik doop u wel met water tot bekering;, maar Hij zal u met den Heiligen Geest dopen.’”

W: “Ik herinner me dat Johannes deze taal gebruikte, en ik erken dat het wijst naar een innig verband tussen het werk van de Geest en de waterdoop.”

Ds: “En dat doet het. Het grote werk van de Geest is af te wassen, te reinigen, en te heiligen. Zal ik enkele passages aanhalen om deze bewering te bewijzen?”

W: “Nee, dat is onnodig. Verschillende teksten staan me helder bij.”

Ds: “Aan de andere kant is water natuurlijk het symbool van reinigen, wassen. Het doopwater wordt vaak zo genoemd.”

Ds: “Ja dominee, ik herinner me passages die dit aantonen. Tot Paulus werd gezegd: ‘Sta op, en laat u dopen, en uw zonden afwassen.’ [Handelingen 22:16]”

Ds: “Al dergelijke passages wijzen ons helder op het feit dat het gebruik van water in de doop dient om het werk van de Geest te herdenken of te symboliseren.”

W: “Zij schijnen dit te betekenen. Maar het wordt vaak gezegd dat wij gereinigd zijn in Christus' bloed. In de eerste brief van Johannes wordt gezegd: ‘het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.’ [1 Johannes 1:7]”

Ds: “Ik ben je bijzonder erkentelijk voor deze suggestie en dit citaat. Ik zou het wellicht over het hoofd hebben gezien. Neem dezelfde brief, hoofdstuk vijf, de verzen 7 en 8 en lees.”

W: “Want Drie zijn er, Die getuigen in den hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn Een. En drie zijn er, die getuigen op de aarde, de Geest, en het water, en het bloed; en die drie zijn tot één. [1 Johannes 5:7-8]”

Ds: “Benadruk alsjeblieft de laatste clausule.”

W: “EN DIE DRIE ZIJN TOT ÉÉN.”

Ds: “Wat moet ik nu antwoorden in verwijzing tot je aanhaling van het eerste hoofdstuk, waar gezegd wordt dat het bloed van Jezus reinigt van alle zonden?”

W: “Ik zie het. Zowel bloed en water representeren of symboliseren het werk van de Geest. Hiermee ben ik het eens. Maar waar leidt ons dit?”

Ds: “Wacht maar af. We moeten hier pauzeren om een paar passages te onderzoeken die spreken over het werk van de Geest. Ik zal een paar passages uit de Concordantie selecteren, en als jij die dan zou willen lezen. Eerst Spreuken 1:23:”

W: “‘Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk UITSTORTEN; Ik zal Mijn woorden u bekend maken.’”

Ds: “Jesaja 32:15.”

W: “‘Totdat over ons UITGEGOTEN worde de Geest uit de hoogte;’”

Ds: “Jesaja 44:3.”

W: “Want Ik zal water gieten op de dorstigen, en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad GIETEN, en Mijn zegen op uw nakomelingen.”

Ds: “Ezechiël 39:29.”

W: “En Ik zal Mijn aangezicht voor hen niet meer verbergen, wanneer Ik Mijn Geest over het huis Israels zal hebben UITGEGOTEN, spreekt de Heere HEERE.”

Ds: “Joël 2:28-29.”

W: “En daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal UITGIETEN over alle vlees, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien; Ja, ook over de dienstknechten, en over de dienstmaagden, zal Ik in die dagen Mijn Geest UITGIETEN.”

Ds: “Johannes 1:33.”

W: “En ik kende Hem niet; maar Die mij gezonden heeft, om te dopen met water, Die had mij gezegd: Op Welken gij den Geest zult zien nederdalen, en op Hem blijven, Deze is het, Die met den Heiligen Geest doopt.”

Ds: “Markus 1:10.”

W: “En terstond als Hij uit het water opklom, zag Hij de hemelen opengaan, en den Geest, gelijk een duif, op Hem NEDERDALEN. ”

Ds: “Titus 3:5-6, beginnend met het laatste stuk van het vijfde vers.”

W: “en vernieuwing des Heiligen Geestes; Denwelken Hij over ons rijkelijk heeft UITGEGOTEN door Jezus Christus, onzen Zaligmaker; ”

Ds: “In Handelingen 2:16 vind je de passage uit Joël en wordt gezegd dat deze vervuld is op de dag van Pinksteren. Houd dit in gedachten en lees dan alsjeblieft Handelingen 2:33.”

W: “Hij dan, door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes, ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit UITGESTORT, dat gij nu ziet en hoort. ”

Ds: “Kun je me vertellen welke verschillende woorden gebruikt worden om de gift van de Geest uit te drukken in de gelezen passages?”

W: “Voor zo ver als het me herinner, zijn ze ‘uitstorten’, ‘uitgieten’, ‘nederdalen’.”

Ds: “Herinner je je enig vers waarin het werk van de Geest wordt gerepresenteerd door iets als onderdompeling?”

W: “Ik hoopte al dat u me dat zou vragen; want er is een vers van dien aard in het hoofdstuk wat u aanhaalde. Handelingen 2:2, waar de schrijver spreekt over de doop van de Heilige Geest op de dag van Pinksteren, en zegt: ‘En er geschiedde haastelijk uit den hemel een geluid, gelijk als van een geweldigen, gedreven wind, en vervulde het gehele huis, waar zij zaten.’ Hier staat, heel duidelijk, dat ze geheel ingewikkeld waren, of, om zo te spreken, begraven.”

Ds: “Zo, dan, hoewel de Geest uitgestort was op hen, of op hen nederdaalde, was het toch van genoeg omvang om hen in te wikkelen, het was een doop.”

W: “In de figuurlijke betekenis.”

Ds: “Het bedroeft en verheugt me dat je dit voorbeeld noemt, en deze passage aanhaalt. Bedroeft, want hoe kan iemand die zo intelligent is, zo'n blunder maken. Verheugt, omdat anderen hetzelfde hebben gedaan, en enige notitie hiervan gemaakt zou moeten worden. Als je de passage bestudeert, zul je zien dat het niet zegt dat de Geest het huis vult. Het was het geluid dat het huis vulde. In Handelingen 2:3 is er een beschrijving van de zichtbare manifestatie van de doop door de Geest. “En van hen werden gezien verdeelde tongen als van vuur, en het zat op een iegelijk van hen.’”

W, Na de passage bekeken te hebben: “Eh, wel, ik schaam me, en dank u voor de terechtwijzing, zo vriendelijk toegediend, en zo rijkelijk verdiend. Maar ik belijd dat ik de passage niet eerder in dat licht gezien heb. Heel vaak heb ik 'm geciteerd zoals nu, en heb het beschouwd als een uitstekend voorbeeld van figuurlijke onderdompeling.

Ds: “Je moet de punten van verschil tussen ons paraat houden. Je schijnt geneigd te zijn dit te veronachtzamen wanneer het je uitkomt. De hele vraag, aangaande de manier van dopen, is: wordt het individu IN HET ELEMENT GEPLAATST? Of wordt het element TOEGEPAST AAN HEM? Dát dopen noemen, waar het element wordt toegepast aan het individu in een hoeveelheid genoeg om hem te omhullen, is beslissen dat het verschil in onze opvattingen niet de daad is of de wijze, maar eenvoudigweg een verschil in de hoevéelheid. In dat geval moet sprenkelen voldoen aan de eis, als, gelijk de dauw, het zo kan worden toegepast als om omhulling te representeren. Wat denk je nu, wat was dopen bedoeld te herdenken of te symboliseren?”

W: “Klaarblijkelijk het werk van de Geest.”

Ds: “En welk licht werkt dit op de vraag van de wijze?”

W: “Ik erken dat het niet erg gunstig schijnt voor onderdompeling. Het schijnt te wijzen naar dopen als bestaande in de toepassing van water aan het individu. Maar dit alles helpt u niets, want de beschreven gevallen van de bediening van de doop wijzen helder naar het feit dat onderdompeling de apostolische manier was.”

Ds: “Deze gevallen moeten nog bestudeerd worden. Misschien zijn ze wel niet zo uitsluitend ten gunste van onderdompeling als ze volgens jou schijnen te zijn.”

W: “De feiten, de omstandigheden, zijn te helder om misverstaan te worden. Als u erin kunt slagen mij van het tegendeel te overtuigen, kan me dit alleen kwaad doen, want het zou mijn vertrouwen in de taal wegnemen. Ik zou gedwongen worden te geloven dat er niets in menselijke taal gezegd kan worden, waarvan ook niet bewezen kan worden dat de schrijver zoiets niet bedoelde.”

Ds: “Juist het feit dat je zo praat, toont aan hoe geheel het vooroordeel je ogen heeft verblind. Door zo te spreken, zeg je dat alle kinderdopers schurken of zotten zijn: of ze missen genoeg gezond verstand om de gevallen van onderdompeling te zien; of als ze ze zien, missen ze de deugd om toe te geven dat ze dit zijn.”

W: “Het spijt me dominee, ik bedoelde niet u hiermee aan te klagen. Maar wilt u niet toegeven dat er gevallen van onderdompeling zijn vastgelegd in het Nieuwe Testament?”

Ds: “Ik erken absoluut niet dat de doop in enig beschreven geval zodanig is bediend.”

W: “Het lijkt me dat om zo'n bewering te bewijzen een dozijn avonden niet genoeg is. Maar ik ben geïnteresseerd in het onderwerp, en zal zo vaak komen als nodig, om alles te horen wat u heeft te zeggen.”

Ds: “Ik denk dat één avond genoeg zal zijn om al het noodzakelijke over de in het Nieuwe Testament vermelde gevallen van de doop te zeggen. Zodra het je uitkomt, zal ik ze graag met je overwegen.”